Op 16 april jl. organiseerde de Tweede Kamercommissie LNV een rondetafelgesprek over plantgezondheid. Samen met onder meer LTO en BioNext was de BVOR uitgenodigd om in de sessie over een ‘weerbare omgeving’ haar visie te delen. Voor plantgezondheid is voldoende effectieve organische stof in de bodem van belang. Compost kan deze bij uitstek leveren zonder dat er sprake is van risico’s op nutriëntenuitspoeling. Dit rechtvaardigt meer ruimte voor compost in de meststoffenregelgeving.
Arjen Brinkmann, directeur BVOR, heeft in zijn bijdrage de relatie gelegd tussen een gezonde bodem en plantgezondheid. Wanneer in een bodem sprake is van een hoge activiteit van het bodemleven is er weinig ruimte voor het uitbreken van een ziekte of plaag. Voor een actief, gevarieerd bodemleven is de aanwezigheid van voldoende organische stof essentieel.
In de praktijk staan organische stofgehalten van veel landbouwpercelen onder druk. Een belangrijke reden is dat het voor boeren moeilijk blijkt om binnen de huidige meststoffennormen voldoende goede kwaliteit organische stof aan te voeren van buiten het bedrijf. Boeren kiezen in eerste instantie voor het invullen van de nutriëntenbehoefte met dierlijke mestsoorten die relatief weinig organische stof bevatten. Voor het behoud en het vergroten van de weerbaarheid van de bodem en de gezondheid van gewassen is dit ongewenst: meer en betere organische stof is gewenst.
In het 6de Actieprogramma Nitraatrichtlijn is een voorstel gedaan om de mogelijkheden voor organische stofaanvoer (beperkt) te vergroten. De criteria hiervoor zijn in het Programma echter nog weinig uitgewerkt. Om hieraan invulling te geven hebben WUR Open Teelten en NMI, binnen de PPS Beter Bodembeheer, een deskstudie uitgevoerd waarin is nagegaan welke criteria geschikt zijn voor de classificatie van organische-stofrijke meststoffen. Hierbij is gekeken naar gehalten Effectieve Organische Stof (EOS), de verhouding tussen EOS en een aantal N-fracties en de verhouding tussen EOS en fosfaat (P2O5). De studie is in maart 2019 gepubliceerd.
De onderzoekers stellen voor om de volgende criteria te gebruiken voor de classificatie van organische stofrijke meststoffen in het 6de Actieprogramma:
• een hoge EOS-aanvoer per kg N-totaal (EOS/N-totaal) en per kg fosfaat (EOS/kg P2O5),
• of een hoge EOS-aanvoer per kg N-totaal per kg fosfaat (EOS/(N-totaal * P2O5).
Tijdens het rondetafelgesprek heeft de BVOR deze criteria toegelicht en ervoor gepleit om deze classificatie te gebruiken om de extra forfaitaire ruimte voor organische stofrijke meststoffen kwantitatief uit te werken in beleidsmaatregelen.
Het ligt daarbij voor de hand te starten met verruimde toepassingsmogelijkheden voor compost. Compost heeft veruit de meest gunstigste verhouding tussen EOS en nutriënten en leidt niet tot risico’s op nutriëntenuitspoeling.
Vanuit het perspectief van plantgezondheid is meer inzet van compost gewenst omdat het specifieke ziektewerende eigenschappen heeft. Bovendien heeft tijdens het composteerproces afdoding plaatsgevonden van ziektekiemen en plantpathogenen. Tenslotte bevat compost micro-nutriënten die voor gezonde, voedzame gewassen essentieel zijn, maar waarvan de gehalten in verschillende bodems onder druk staan, bijvoorbeeld mangaan en borium.
Bij de Tweede Kamerleden bestond veel belangstelling voor bovenstaand pleidooi. De BVOR zal het rondetafelgesprek opvolgen met individuele gesprekken met landbouwwoordvoerders en met het Ministerie van LNV.